Ik dacht dat het misschien aardig was ter inleiding van dit volgend project wat uit mijn documentatie hier neer te zetten. Onderwerp is de Fokker DC.I kit van Omega Models, waarvoor ik Jan Pala vrij wat input heb geleverd.
De Fokker DC.I was een lichtere versie van de C.IV verkenner met een beetje betere prestaties die het, volgens de opvattingen van die tijd, geschikt maakte om als tweepersoons jager te functioneren. Het grootste verschil tussen beide vliegtuigen was de kleinere spanwijdte. De DC.I was zwaarder bewapend en werd alleen maar verkocht met de zwaardere 450 pk Napier Lion XI motor. De prestaties waren beter dan die van de C.IV ten koste van het vliegbereik. De DC.I is gedemonstreerd voor de LVA, die hem niet aangeschaft heeft, maar een paar jaar later besloot de C.V te kopen. Het vliegtuig is wel verkocht aan de KNIL LA, en volgens Vliegwereld uit 1949 ook aan Argentinië. De DC.I is veel als demonstratie vliegtuig gebruikt.
De doos bevat decals en documentatie voor twee versies. De eerste is het prototype, de “civiele” versie H-NABW, die in 1923 op de luchtshow en wedstrijd in Gothenburg, Zweden, heeft gevlogen. Met registratie nummer 28 won het de eerste prijs in acrobatics en eindigde als tweede in de race van Gothenburg naar Rotterdam. Het vliegtuig is ook gedemonstreerd in Spanje, wat resulteerde in de verkoop van een aantal C.IV’s aan dat land. Later is het prototype verkocht aan de KNIL LA, en opereerde daar als FD-401. Decals voor de tweede versie in de doos zijn voor de FD-403, die ook aan de KNIL LA geleverd is. Er is een klein configuratie verschil tussen beide versies; het prototype heeft een dunne N-vormige brandstofleiding tussen de bovenvleugel en een uitstulping bovenop de neus, terwijl de seriekisten voor de KNIL LA een rechte buis tussen vleugel en neus hebben. Dit is geïllustreerd in de tekeningen op de doos en in de bouwinstructies.
Het prototype, de "28", zoals hij vloog in Gothenburg. Hieronder de KNIL LA versie.
De kit zit in een stevige doos met resin delen, een stuk a 0.5 mm koper draad voor de stabilo steunen, decals voor beide versies en een A4 met bouwinstructies. Bij de decals zit er één voor het instrumentenpaneel. De bouwinstructies bevatten een korte introductie van het vliegtuig, een foto waarop de onderdelen geïdentificeerd zijn, een exploded view waarin hun plaats is aangeven, een paar foto’s van het originele vliegtuig en een twee-en-een-half aanzicht voor beide versies. Er is een lijst AGAMA/Humbrol verf die gebruikt moet worden, maar er zijn verder geen schilderinstructies, behalve de kleurenafdrukken op de doos en in de bouwinstructies.
De zij-radiatoren (delen 26 in het exploded view) ontbreken in de doos. De acht uitlaatpijpen moeten uit een strip (deel 22) gesneden worden. In de doos zit een ronde as, en niet een geprofileerde zoals aangegeven in het exploded view. Geen van beide configuraties lijkt correct voor prototype en KNIL LA versie; zij hebben evenwijdig aan de hoofdas nog twee stangen tussen de wielpoten. Er is geen stroomlijnlichaam aanwezig. De delen voor de brandstofleidingen van vleugel naar motor compartiment ontbreken voor beide versies.
Als ondersteuning wil ik (voor de romp) een tekening van de C.IVc gebruiken (die zou hetzelfde moeten zijn). Ook hier zie je dat het onderstel drie "assen" heeft.
Tot slot nog een overzicht van de literatuur die ik heb kunnen vinden (een vertaling van een deel van de input die ik aan Jan Pala heb gegeven voor het model).
Samenvatting van referentiesHegener, Fokker toont het schilderschema van het prototype “28”: Uniform LVA khaki, behalve het motor compartiment en de bovenkant van de romp (waarschijnlijk aluminium).
Hooftman, Van Glenn Martins en Mustangs toont een foto van een DC.I van de KNIL LA. De DC.I’s kwamen in dienst in maart 1926. In de tekst wordt vermeld dat in 1934 nog maar twee van de 10 vliegtuigen in dienst waren; het is onwaarschijnlijk dat deze ooit met de oranje driehoeken gevlogen hebben. De registratienummers waren F.D.401 tot en met F.D.410. Het motorcompartiment had geen metalen afwerking. De foto toont een afwijkende structuur van het middelste deel van de bovenvleugel; dat zou een metalen finish kunnen zijn, maar dat wordt niet bevestigd door Bouko de Groot. Hooftman geeft de spanwijdte als 11.75 m; ik denk dat de waarde gegeven door Hegener en Vliegwereld van 11.45 m betrouwbaarder is.
Wesselink & Postma, De Nederlandse Vliegtuigen laten een vooraanzicht van het prototype van de DC.I zien, voordat die “28” uitgemonsterd werd. Details van de overspanning, de brandstoflijnen en de aileton kabels zijn goed zichtbaar. De tekst zegt dat de KNIL LA DC.I’s uit dienst zijn genomen in 1934, wat uitsluit dat ze ooit hebben gevlogen met oranje driehoeken, die pas in 1939 geïntroduceerd zijn.
Een nummer van
Vliegwereld uit 1949 is een “officiële” uitgave ter gelegenheid van het 40-jarig Fokker jubileum. Daarin staat dat de DC.I geleverd is aan de KNIL LA en aan Argentinië. Als bewapening wordt vermeld drie mitrailleurs (2 vaste en 1 beweegbare voor de waarnemer) and a bommenrek. De motor is een Napier Lion XI van 450 pk. Afmetingen en prestaties zijn consistent met die gegeven door Hegener en Wesselink & Postma.
Casius, 40 Jaar Luchtvaart in Indië, bevat een paar foto’s van de DC.I. Daaruit blijkt dat ze geheel LVA khaki geschilderd zijn. Interessant zijn een paar foto’s van de C.IV gemodificeerd voor passagiers transport in die referentie; deze vliegtuigen, geregistreerd als F.C.4--.T konden behalve de piloot vier passagiers vervoeren.
Alting, Fokkers in Uniform zegt 10 vliegtuigen aan de KNIL verkocht zijn en dat er 20 onder licentie door Spanje gebouwd zijn. Hooftman, Van Brik tot Starfighter, part I, en andere bronnen zeggen dat dat C.IV’s, waren gebouwd door Carabrandel Alto in Madrid.
Hooftman, Fokker, bevat een foto van de “28” zoals gevlogen door Bertus Grasé in Gotenburg, die goede details geeft van de radiator. Op deze foto is niet duidelijk te zien of de onderkant van het vliegtuig licht blauw geschilderd was; het lijkt dat het vliegtuig in één kleur geschilderd is, wat voor een demonstratievliegtuig zeer wel mogelijk is.
Hooftman, Nederlandse Vliegtuig Encyclopedie, Burgerluchtvaart in Nederland, deel I bevat een paar aardige foto’s van de “28”, H-NABZ. Speciaal de inspectieluiken zijn goed zichtbaar (bruikbaar om het model te detailleren). Op maar een foto is het nummer 28 onder de linker bovenvleugel zichtbaar. De onderkant van de beplating van het motorcompartiment is soms geschiderd, soms kaal metaal.
In
Hooftman, Van Brik tot Starfighter, deel I staat een foto van het “28” demonstratie vliegtuig/prototype. In de tekst staat dat de romp van de C.IV “erg breed” was, waardoor de prestaties gedrukt werden. Of dit ook geldt voor de DC.I is niet duidelijk. Hooftman zegt ook dat de LVA C.IV bewapend was met een of twee vaste mitrailleurs was armed en een dubbele mitrailleur voor de waarnemer; Het is weer niet duidelijk of dat ook geldt voor de DC.I.
Postma, Fokker reproduceert dezelfde foto van de “28” als Hooftman, Van Brik tot Starfighter, part I, maar dan van een betere kwaliteit.
Hoogschagen, Fokker C.5, tenslotte bevat een maatschets van de DC.I, waarvan de herkomst niet duidelijk is. De spanwijdte wordt daar gegeven als 11,19 m zonder rolroeren. Met rolroeren is de spanwijdte (opgemeten uit de tekening) 11,65 m, iets meer dan de 11,45 m in andere referenties.
Na de theorie, de praktijk. Aan de slag! Als het model niet klopt, kan ik tenminste voor een deel mezelf de schuld geven; had ik maar betere informatie door moeten geven.
Rob