Afgelopen week hadden we weer zo’n dag. Een dag aan het begin van februari waar de temperatuur langzaam naar een zeer aangename tien graden Celsius kruipt. Zo’n dag in het nog prille jaar waarin de zonnestralen bijna lenteachtig aanvoelen waardoor mijn vrouw enge en griezelige kriebels krijgt, die mij ervan weerhouden om een week lang aan modelbouw te doen, laat staan eraan te denken. Elk jaar dien ik er ook een tot twee vrije dagen verplicht voor op te offeren. Elk jaar blijkt dat het effect nihil is, en toch trap ik er elk jaar weer in. Met beide voeten nog wel.
Enkele weken voordat het tafereel zich ontspint, zeg maar tot explosie komt, zijn de eerste voortekens al onherroepelijk zichtbaar.
De kinderen kunnen hun fietsen niet meer zelfstandig in of uit de stal nemen. De staldeur sluit zich alleen nog maar wanneer ik er met de volle honderdtwintig (te veel dus) kilo tegenaan ga hangen. De deur sluit zich vervolgens wel, maar via het raampje komt er gewoon weer van alles als een dikke worst naar buiten toe.
Ik weet dan dat het tijd is om mijn baas op het werk weer zielig aan te kijken, het is dan ook niet zomaar vragen om twee verlof dagen vragen. Het zijn twee onbetaalde werkdagen die me staan te wachten. Hij heeft er verder nooit over gesproken, maar aan het zielige, doch begripvolle gezicht van mijn baas te zien wanneer hij mij het verlof verstrekt, weet ik bijna zeker dat hij deze dagen ook heeft, en dat hij er net zoals mij elk jaar niet onderuitkomt.
De schuur moet weer uitgemest worden, de gang naar het milieu park met overbodig geworden spullen staat weer voor de deur. Aangemoedigd door de schoonmaakwoede en de pre-voorjaarskriebelingen van mijn vrouw. Zij weet dan ook precies vooraf van welke spulletjes wij definitief afscheid moeten nemen, zij heeft daar emotioneel gezien ook minder moeite mee als de zelfbenoemde sentimentalist die ik ben in ons gezinnetje.
Met lood in mijn schoenen neem ik de nijptang ter hand. Ik loop ermee naar de schuur om de houten latten los te maken die ik tegen de deur had getimmerd om deze bestand te houden tegen de druk van alle rotzooi van binnenuit.
De eerste klap is een daalder waard, dus heeft mijn vrouw zeker een half uur nodig om mij onder de puinhoop uit te graven toen de schuurdeur het door de druk begaf, en ik onder een stortvloed van overbodige spullen terecht kwam.
Terwijl ik met een kop koffie bij aan het komen ben, begint mijn vrouw de tuin alvast in te richten met de inhoud van ons stalletje.
Wanneer ik dan weer in staat ben om mee te helpen staat de tuin dan ook binnen no time vol.
Een nuchter blik op deze uitdragerij leert mij dan ook dat we zojuist zeker vier keer de inhoud van de schuur uitgestald hebben staan waaronder zeker 7 fietsen (niet slecht voor een gezinnetje dat slechts uit vier personen bestaat), 2 driewielers, zes vuilniszakken met oude schoenen en nog eens veertien zakken met oude kleren om nog maar te zwijgen over de grote hopen plastic wegwerp speelgoed van de kinderen.
De eerste selectie voor het milieu park moet gemaakt worden, en van sentiment en voel ik mezelf al duizelig worden.
Mijn vrouw neemt nog de moeite om elk stuk speelgoed ter hand te nemen om dit op houdbaarheidsfactor te beoordelen. In gedachte zie ik echter mijn kinderen spelen ermee op de dag dat ze het na lang zeuren gekregen hadden, hartstikke blij, verguld van geluk, nu echter verworden tot een stukje niet meer voor modelbouw te gebruiken verbleekt plastic, waar de nog aanwezige onderdelen zielig aan bungelen, wachtend op de genadeklap.
Voor mijn gevoel gooi ik met elk stuk versleten speelgoed een stukje van het leven mijn koters weg. Oftewel, ik ben mijn gevoel onnodig aan het pijnigen.
Alles wat mij bij de gedachte aan mijn kinderen een fijn en warm gevoel geef wil ik maar bewaren. De eerste loopauto, de eerste fiets, dat truitje dat zo leuk bij zowel de jongste als de oudste stond, het kunststoffen klimrek waaraan de oudste zich haar eerste buil viel, mijn gedachten houden maar niet op. Ik weet dat ik de herinnering voor altijd behoud. Maar ben bang het tastbare daaraan te verliezen.
Mijn vrouw is dan een stuk rationeler, en terwijl ik mijn vierde zakdoek emotioneel volsnuit met vragend mededogen, vult zij de vierde vuilniszak met oud en versleten speelgoed.
Deze kwelling moet ik twee dagen ondergaan, en wordt traditioneel afgesloten met een volgeladen auto op weg naar het park van vernietiging.
Enig voordeel is dat tijdens het rijden het lood uit mijn schoenen is verdwenen. Ik krijg dan ook regelmatig het verwijt van mijn vrouw dat ik rijd als een overvoorzichtige bejaarde tijdens de eerste sneeuwval. De automobilisten achter mij schijnen het daarmee eens te zijn, toch krijg ik het gaspedaal niet dieper ingeduwd, zo probeer ik het moment van afscheid steeds verder uit te stellen, geholpen door mijn trouwe auto, die elk jaar tijdens deze rit weigert naar de derde versnelling te schakelen.
Op het milieupark word ik regelmatig ter orde geroepen door het personeel wanneer ik weer met een zak vol herinneringen, en een leeg verstand richting uitgang slenter. Mijn vrouw neemt hoofdschuddend het zware werk van mij over, dus wanneer ik voor de derde keer door een vriendelijke medewerker terug naar mijn auto word gebracht, heeft zij de complete inhoud al vakkundig over de diverse afvalcontainers verdeeld.
Rest mij alleen nog maar die laatste zak bij het restafval te deponeren, de achterbank van de auto weer in originele stand terug te klappen, en stilzwijgend de weg naar huis te aanvaarden.
Twee dagen van mijn verlof heb ik opgeofferd, psychische instorting ben ik nabij van alles waar ik afscheid van heb moeten nemen.
Tot overmaat van ramp is het in de nacht daarop niet een van mijn koters die mij weer wakker weet te maken, maar de wekker die mij erop attendeert dat het normale leven weer zijn aanvang neemt. Ik besef me dat ik maar een jaar de tijd heb om te herstellen van deze kerf op mijn ziel. Na deze week duik ik weer volop mijn modelbouwkamertje in, en sluit me voor de duur van zeker een jaar weer op.
Bert
|